-
1 décoller
décoller [deekollee]♦voorbeelden:il ne décolle pas d'ici • hij blijft hier maar plakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 losgaan♦voorbeelden:1. v2) opstijgen (van) [vliegtuig]3) weggaan5) losmaken, losweken2. se décollerv -
2 dégager
dégager [deegaazĵee]3 opruimen♦voorbeelden:〈 informeel〉 dégage! • donder op!♦voorbeelden:1. v3) opruimen4) vrijlaten [hals, rug]5) verspreiden [gas, geur]6) vrijmaken [geld]7) inlossen [pand]8) afwijzen [verantwoordelijkheid]9) terugnemen [woord]10) trekken (uit) [lering]2. se dégagerv1) opklaren [lucht]2) leegstromen [straat]4) vrijkomen [geur, rook] -
3 détacher
détacher [deetaasĵee]1 losmaken ⇒ afscheuren, verwijderen♦voorbeelden:v1) losmaken, verwijderen3) ontvlekken -
4 arracher
arracher [aaraasĵee]1 trekken ⇒ uittrekken, losrukken2 ont-, wegrukken ⇒ halen (uit), losmaken (van)3 wegkrijgen ⇒ wegjagen, weghalen♦voorbeelden:un obus lui a arraché le bras • een granaat heeft zijn arm afgeruktarracher les mauvaises herbes • het onkruid wiedenarracher les pommes de terre • de aardappelen rooienarracher les yeux à qn. • iemand de ogen uitkrabbenarracher qn. au sommeil • iemand uit zijn slaap rukken♦voorbeelden:1 s'arracher qn., qc. • vechten om iemand, ietson se l'arrache • hij, zij is zeer gewild gezelschaps'arracher les yeux • elkaar de ogen uitkrabben1. v1) (uit)trekken, losrukken2) ontrukken, halen (uit)3) weghalen2. s'arracherv1) vechten (om) -
5 affranchir
affranchir [aafrãsĵier]1 vrijmaken ⇒ bevrijden, vrijlaten, politiek onafhankelijk maken, vrijstellen (van)1 zich bevrijden (van) ⇒ zich losmaken (van), van zich afgooien♦voorbeelden: -
6 décollage
décollage [deekollaazĵ]〈m.〉 -
7 abstraire
abstraire [aapstrer]1 zich losmaken (van) ⇒ zich afzonderen, zich in gedachten terugtrekken♦voorbeelden:1 il ne pouvait s'abstraire de l'idée affreuse • hij kon de vreselijke gedachte niet van zich afzetten -
8 désengagement
désengagement [deezãgaazĵmã]〈m.〉♦voorbeelden: -
9 décentraliser
décentraliser [deesãtraaliezee] -
10 dépêtrer
dépêtrer [deepetree]1 bevrijden (uit) ⇒ verlossen (uit), redden (uit)1 zich bevrijden (uit) ⇒ zich redden (uit), zich losmaken (van) -
11 défaire
défaire [deefer]1 afbreken ⇒ uit elkaar halen, openmaken, uitpakken♦voorbeelden:défaire un mariage • een huwelijk ontbindendéfaire la table • de tafel afruimenfaire et défaire qn. • iemand maken en breken1 losraken ⇒ opengaan, in de war raken♦voorbeelden:se défaire de ses poursuivants • zijn achtervolgers van zich afschuddense défaire de ses ennemis • zijn vijanden uit de weg ruimen1. v2) afbreken3) losmaken, losknopen4) uitpakken5) tenietdoen7) verslaan2. se défairev1) losraken, opengaan2) aftakelen -
12 décrocher
décrocher [deekrosĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 in de wacht slepen ⇒ gaan strijken met, aan de haak slaan, op de kop tikkenv1) afhaken3) onderbreken [radio]4) loshaken, afkoppelen7) uit zijn baan brengen [ruimtevaart]8) losmaken -
13 dissocier
dissocier [diesosjee]♦voorbeelden:vscheiden, van elkaar losmaken -
14 délier
-
15 déclenchement
déclenchement [deeklãsĵmã]〈m.〉1 (het) losmaken ⇒ (het) ontkoppelen, (het) loshaken, (het) afspannen♦voorbeelden:m -
16 lâcher
lâcher1 [laasĵee]〈m.〉————————lâcher2 [laasĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 losser maken ⇒ vieren, ontspannen2 loslaten3 verlaten ⇒ opgeven, in de steek laten4 laten gaan ⇒ laten vallen, oplaten♦voorbeelden:lâcher une sottise • zich iets doms laten ontvallenv1) bezwijken2) afgaan [geweer]3) losser maken, vieren4) loslaten -
17 déclouer
-
18 détachage
détachage [deetaasĵaazĵ]〈m.〉 -
19 disjoindre
disjoindre [dieszĵwẽdr]1 uit elkaar halen ⇒ losmaken, demonteren1 losraken ⇒ uit zijn voegen raken, uiteenvallen -
20 lâcher le peloton
lâcher le peloton
См. также в других словарях:
Snellen — Snellen, Herman, Ophthalmolog, geb. 1834 in Zeyst, studierte in Utrecht, wurde 1862 Primärarzt und Dozent der Augenheilkunde an der niederländischen Anstalt für Augenleidende in Utrecht, 1877 Universitätsprofessor und als Nachfolger von Donders… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon